Jean-Baptiste Carpeaux is een van de grootste Franse beeldhouwers van de vorige eeuw, samen met Rude, Dalou en Rodin. Op twaalfjarige leeftijd ging hij in de leer bij de plafondschilder Debaisieux die, verbaasd over de gaven van de jongen, zijn vader aanraadde het kind hogere ambities te geven. In 1842 gaat hij naar de Koninklijke en Bijzondere Teken- en Wiskundeschool, daarna naar de School van Valenciennes.
Na in de architectuurklas te zijn begonnen, werd de kunstenaar uiteindelijk aangetrokken tot de beeldhouwersklas. Zijn vader verzette zich echter tegen deze roeping, alvorens toe te geven aan de aanmoediging van Victor Liet, een kunstliefhebber en familievriend. Gesteund door Liet, begon Jean-Baptiste Carpeaux kleine modellen te verkopen aan bronzen uitgevers. Deze bescheiden verdiensten helpen hem zijn leven te beteren, totdat de bronsgieter Michel Aaron hem vraagt in zijn werkplaats te werken. De jonge kunstenaar verdeelde zijn dag tussen zijn werk en zijn eigen creaties. Vervolgens schreef hij zich in 1844 in aan de Ecole des Beaux-Arts waar hij zich liet inspireren door de thema's van de Oudheid. Geïnspireerd door episodes uit de Bijbel, tekende en boetseerde Carpeaux een klein bas-reliëf "De beker van Benjamin", en vervolgens een ander "Jozef herkend door zijn broers", wat zijn eerste bekende werken zijn.
Tijdens zijn leertijd ontmoette de kunstenaar Rude, de onbetwiste meester van de beeldhouwkunst. Rude was gewonnen voor het talent van de jonge Carpeaux en verklaarde: "Het huis staat voor u open. Kom hier werken! ". Om zijn ellendige situatie te verhelpen was Carpeaux echter verplicht zijn beroep als metselaar weer op te nemen. Gelukkig toonde baron Taylor, de inspecteur-generaal van Schone Kunsten, belangstelling voor de uitzonderlijke gaven van de jongeman en probeerde hem uit zijn lijden te verlossen.
De algemene raad van Valenciennes kende de beeldhouwer een jaarlijks pensioen toe van achthonderd francs. De carrière van Jean-Baptiste Carpeaux was eindelijk begonnen, en de stad Valenciennes gaf hem zelfs zijn eerste opdrachten in 1848 en 1849. Voor de kerk van Monchy-le-Breux maakte hij vier beeldhouwwerken die de heiligen Gregorius, Hiëronymus, Ambrosius en Augustinus voorstelden. Vervolgens verkrijgt hij van de heer Foucart de opdracht voor een bas-reliëf op het Heilig Verbond van de Volkeren. Een koopman gaf hem ook de opdracht de deur van zijn hotel te versieren met houtsnijwerk dat de vier seizoenen voorstelt.
Bij een bezoek van Napoleon III aan Noord-Frankrijk stelde de beeldhouwer een bas-reliëf in gips tentoon over de overgave van Abd-el-Kader. De keizer merkte dit werk op en beval de definitieve uitvoering ervan.
Carpeaux ontving de Grand Prix de Rome op 9 september 1854 en in de laatste maanden van zijn verblijf in Rome maakte hij een compositie over het thema "Ugolin". Dit gedurfde werk leverde hem in Rome een aanzienlijke reputatie op en in Parijs lovende kritieken. Deze groep werd in 1863 door Carpeaux aan de stad Valenciennes aangeboden.
De keizer werd opnieuw verleid door het talent en het enthousiasme van de kunstenaar en werd zijn beschermheer. De zoon van de metselaar werd nu aan het hof ontvangen en trouwde met de dochter van de generaal-gouverneur van het paleis van Luxemburg. Jean-Baptiste Carpeaux werd verwelkomd in de meest elegante kringen, gezocht om zijn gevatheid en bewonderd om zijn talent.
De kunstenaar kreeg de opdracht het nieuwe paleis van de Tuilerieën te versieren en werd door Charles Garnier uitgekozen om de voorgevel te versieren van de Opera, die op dat moment werd voltooid. Tussen 1866 en 1869 vermenigvuldigde Carpeaux zijn projecten, modellen en schetsen om de gewenste sensatie van beweging te verkrijgen. Tenslotte werd "La Danse" voltooid, dat een springende geest voorstelt, tamboerijn in de hand, te midden van een kring van nimfen die om hem heen dansen. Na de inwijding van dit hoogreliëf besloot de beeldhouwer, geconfronteerd met financiële moeilijkheden, afzonderlijke onderwerpen en bustes af te zonderen om bronzen reducties te maken die hij aan verzamelaars verkocht. Zo ontstond in 1874 de "Drie Gratiën", met een Bacchante met klimop, een Bacchante met rozen en een Bacchante met lauweren. Dit beeldhouwwerk is een uiting van Carpeaux' kunst om beweging en gratie in het moment uit te drukken.
De werken van Carpeaux werden zeer gewaardeerd en wekten grote bewondering, ook bij Rodin die verklaarde: "Wij, mijn kameraad en ik, verlangden ernaar het einde van de dag te zien, zodat wij naar de markt van de Opera konden gaan en daar onze bewondering voor het meesterwerk en voor de kunstenaar konden uitschreeuwen. Rodin beschouwde Jean-Baptiste Carpeaux als een kunstenaar met dezelfde passie voor beeldhouwkunst als hijzelf: "Carpeaux hield hartstochtelijk van zijn kunst, hij uitte die met de vurigheid van een in wezen impulsief temperament, hij had het grootste gevoel voor grandeur, daarin gesteund door zijn bewondering voor Michelangelo.